Een partij, een idee, een product of een geliefde: we zijn zo goed getraind om kritisch te zijn. Maar wat komt er daarna? Waarom is het zo moeilijk om ergens ja op te zeggen? Om niet alleen ergens tegen, maar ook ergens van of voor te zijn?
Soms (soms vaker) voel je aan je hele wezen dat iets niet deugt. Alles in je zegt nee. Een contrastervaring, noemde theoloog Edward Schillebeeckx dat. Want, zo zei hij: het onthult dat je een idee hebt van wat wel deugt. Het ‘nee’ komt voort uit een eerder en groter ‘ja’.
We blijven in het westen echter vaak steken in de ene helft van de contrastervaring. Dat heet ‘kritisch zijn’. Vroeger moest dat met argumenten, tegenwoordig toont het zich steeds emotioneler en lomper in de vorm van kankeren, zeiken, beschimpen, beschuldigen.
Maar ook weldenkende deskundigen beperken zich het liefst tot het fileren van een probleem, tot het uitwerken waar het fout gaat. ‘Het is tijd voor een nieuwe taal’ schrijft Bas Heijne in een prachtige analyse voor NRC Handelsblad. Maar wat en hoe dan?
Het onbehagen van de gewone burger is hét thema van vandaag. Het zou de Brexit verklaren, de keuze voor Trump en de Republikeinse partij, de hoge polls voor de PVV en de opkomst van andere populistische partijen in Europa. De gewone man of vrouw voelt zich niet gezien en is boos.
Als je jong bent (als mens, organisatie of land) bepaal je je identiteit door je af te zetten. Wat onderscheidt mij van anderen? In een groep werkt het heel goed om van de ander een tegenstander of zelfs vijand te maken: dat verbindt.
Maar als je ouder wordt, stuit je op de beperkingen van je identiteit. Je bent een harde werker die erachter komt dat hij ook wil niksen of verzorgen. Je bent een Rotterdammer die ontdekt dat er ook leuke mensen wonen in 020 (of andersom). Je bent een atheïst die merkt dat er ook weldenkende gelovigen zijn (of andersom). Je bent een land dat niet meer en masse zwarte piet omarmt.
Meestal noemt men het minder serieus nemen van grenzen mildheid of wijsheid en dat komt met de jaren, zegt men dan. Maar dat is maar de vraag. Volgens mij komt wijsheid alleen maar als je niet alleen leeft in de waan van de dag, maar ook in het visioen van de eeuw (of van het land, de mensheid of de kosmos desnoods).
Als er geen visioen is, maar wel allerlei instrumenten (smartphones, tablets, computers) die je verslaafd houden aan de waan van de dag, wordt het doodeng om je identiteit te zien afbrokkelen. Want als alles verandert, wat blijft er dan over? Niet veel meer dan een strijd tegen ‘de ander’ en het idealiseren van het verleden.
We vertellen elkaar onze dromen en visioenen niet, tenzij op een negatieve manier, in analyses van zo niet. Religie is privé, politiek is business, kunst is een elitaire hobby. En iedereen mag zelf weten wat het grotere plaatje is, waarin zijn of haar waan van de dag zich afspeelt.
Maar daarmee overvragen we onszelf.
Waar zijn we van? Het is best te begrijpen dat we het daar zo weinig over hebben, gezien de drama’s van nazisme, communisme en andere fundamentalistische gelovigen. En bovendien: zeggen waar je van bent is intiem. Je wordt kwetsbaarder, en al helemaal in een cultureel klimaat waarin iets wordt afgeschreven zodra er iets op aan te merken is (alles dus).
In de tweede helft van het leven ga je merken je dat je niet alles kunt. Dat is niet erg, dat is de bedoeling. Het wordt minder interessant om jezelf te bewijzen en af te zetten tegen een ander. Je begint te zien dat je altijd anderen nodig hebt. Ook dat is niet erg, het zien van de samenhang is juist de bron van nieuwe kracht.
In zuidelijk Afrika noemt men dat ubuntu: dat je in staat bent te denken en doen vanuit de wetenschap dat je altijd deel bent van een groter geheel, zoals de stam of zelfs de hele natuur. Dat hoeft niet iedereen te kunnen, het is een rol die al millennia bij ouderen hoort en waarmee ze de onstuimige energie van jongere mensen in balans brengen.
Nee is niet genoeg. Het wordt ook zo vervelend op den duur. Het is tijd om samen te spreken over ons ja – met alles wat erop aan te merken valt.
Wat zijn jullie gedachten?